Bij hindoetempel Ram Mandir zet ik mijn fiets tegen het hek. Het is zondag en de bezoekers hebben zich in de gebedsruimte verzameld voor een geloofsdienst. Een pundit houdt een aantal preken in het Sanskriet, afgewisseld met zweverige Indiase muziek en bloemenoffers voor beelden van Hindoe-goden. Salafisten zouden hier direct allergie van krijgen. Na de dienst is er een vegetarische maaltijd in de zaal boven. De pundit houdt kantoor in een rommelig kamertje naast de gebedsruimte. Ik vraag of hij wat wil vertellen over het Hindoeïsme. ‘Jij bent een Nederlander?’ interrumpeert hij, terwijl hij achterdochtig naar mijn baard kijkt. Ik zeg dat dat zo is, maar hij lijkt er niet gerust op. ‘Het eerste dat u moet weten is dat het hindoeïsme geen polytheïstische godsdienst is, maar een monotheïstische.’ Ik knik – en daarom staan er ook overal beelden van goden in de tempel. ‘Die goden zijn slechts manifestaties van het ene bewustzijn,’ verduidelijkt de pundit. Voor verdere uitleg heeft hij nu geen tijd. Hij rommelt in een paar dozen en haalt dan een boekje tevoorschijn met uitleg over de Veda’s. ‘Begin daarmee en kom dan volgende week maar terug.’ De week erop zet ik mijn fiets tegen het hek van de mandir. Na twee keer bellen doet de pundit open. Hij heeft een rode streep op zijn voorhoofd geverfd. Vandaag heeft hij helaas geen tijd voor me. Zo dadelijk komt er iemand voor wie hij speciale gebeden moet verrichten, en direct daarna moet hij patiënten bezoeken in het ziekenhuis. ‘Je moet de volgende keer eerst even bellen,’ geeft hij mee als advies. De beheerder probeert de deur dicht te doen. ‘Kom woensdag om twaalf uur terug, dan zal ik je alles vertellen.’ Woensdag om vijf voor twaalf zet ik mijn fiets tegen het hek en druk op de bel. De beheerder doet open. Hij heeft opnieuw de rode streep op zijn voorhoofd en geen tijd. Er kan ieder moment iemand komen voor wie hij een vuuroffer moet verrichten. Daarna komen mensen wat spullen halen, en ’s middags gaat hij op ziekenbezoek. ‘Maar mag ik jou ook eens wat vragen,’ zegt de pundit. ‘Waarom ben jij zo geïnteresseerd in het Hindoeïsme?’ ‘Mag dat niet?’ ‘Ik had namelijk een vriend, nou ja een kennis, of nee eigenlijk een buurman. Vroeger groette hij altijd netjes, maar nu is hij jihadist geworden.’ ‘Een jihadist?’ ‘Jazeker! Hij is een maand geleden opgepakt, maar nu is hij weer vrij. Hij had ook zo’n baard als jij. Ben jij soms ook een jihadist?’ Ik antwoord dat ik geen jihadist ben. De man kijkt nog steeds achterdochtig naar mijn baard. Om hem gerust te stellen laat ik een foto zien op mijn telefoon waar ik op sta zonder baard. ‘Dus je bent gewoon Nederlander?’ Ik antwoord dat ik gewoon Nederlander ben. De pundit is er niet gerust op. Hij vertelt dat toen hij uit Suriname naar Nederland kwam, iemand leerde kennen met de naam Jan. Deze Jan werkte voor de Universiteit van Amsterdam en reisde de hele wereld rond om meningen van mensen te verzamelen voor zijn promotieonderzoek. Later ontdekte de pundit dat die informatie direct werd doorgespeeld aan de CIA. ‘Op deze manier weet de CIA van iedereen over de hele wereld wat zij denken,’ ontrafelt de pundit de tactiek van de Amerikaanse geheime dienst. ‘En daarom ben ik ook op mijn hoede voor mensen die hier dingen willen weten.’ Zo ben je een jihadist, en zo weer een undercover CIA-agent. De pundit pakt wat aluminiumfolie en wikkelt die om een stenen bak, de voorbereidingen voor het vuuroffer. ‘Ik moet heel voorzichtig zijn,’ vervolgt hij. ‘Vorig jaar nog hebben ze hier ingebroken. Ze hadden al onze computers op de straat kapot gegooid. ‘Wie dan?’ vraag ik. ‘De CIA? Jihadisten?’ ‘Nee, nee,’ verbetert hij mij. ‘Marokkaanse hangjongeren.’ Volgens de pundit hebben zij een hekel aan het hindoeïsme. ‘Waarom overvallen ze geen bank? Waarom beroven ze geen moskee? Waarom hebben ze het alleen op deze hindoetempel gemunt?’ De pundit geeft direct antwoord op zijn eigen vraag: ‘Omdat ze het hindoeïsme kapot willen maken.’ Hij probeert me nu weer de tempel uit te krijgen. ‘De man van het vuuroffer kan elk moment komen.’ Terwijl de pundit me naar buiten loodst, wijst hij me nog op het dubbele glas en de dievenvanger die ze naar aanleiding van de inbraak hebben laten plaatsen, en sluit dan de deur. ‘Kom morgen maar terug op hetzelfde tijdstip, dan heb ik waarschijnlijk meer tijd.’ De volgende dag zet ik om twaalf uur mijn fiets weer tegen het hek. Als presentje heb ik wat zandkoekjes van de Turkse bakker meegenomen. Na twee keer aanbellen en drie minuten wachten, doet de pundit de deur open. De rode streep staat op zijn voorhoofd en in zijn hand zwaait hij met een rode doek. Binnen in de gebedsruimte klinkt zweverige muziek. Ik probeer serieus te blijven kijken. ‘Het komt nu niet goed uit. Er is iemand gekomen en daar moet ik voor bidden,’ zegt hij terwijl hij de deur weer dicht wil doen. ‘Een andere keer.’ ‘Vanmiddag?’ ‘Nee, waarschijnlijk niet. Dan moet ik naar het ziekenhuis om patiënten te bezoeken. Neemt u mij niet kwalijk.’ Uit: Ik was een van hen, p. 204-206
0 Comments
|
Archieven |