‘Hup, hup, Sarto hogerop’, klinkt het uit de speakers. ‘Onze club die wordt weer top.’
Het is vanmiddag gezellig druk op het voetbalterrein van de RKSV Sarto uit Tilburg. Supporters drinken bier uit plastic pitchers op het terras voor de kantine. Er is zelfs een heuse partytent opgezet ter comfort van de supporters van de thuisspelende en bezoekende club. Er zit alleen niemand in. Het clublied staat achter de bar bij de barkeepsters kennelijk op repeat, want het schalt voor de zoveelste keer over het sportterrein. Ik haal pils voor mij en mijn vader, terwijl het nummer van voren af aan begint. ‘Hup, hup Sarto hogerop, onze club die wordt weer top.’ Ik overhandig de beker bier aan mijn vader. Het is een fijn gevoel om samen met hem terug te keren op de club van mijn jeugd, waar ik opgeteld meer dan vijf jaar gevoetbald heb. Op mijn tiende begon ik mijn voetbalcarrière bij Sarto als doelman. Niet dat ik nu zo graag wilde keepen, maar bij de eerste training had mijn vader mij een tip gegeven: ‘ga eens in de goal staan.’ Vroeger was mijn vader zelf ook doelman geweest, en wel bij de lokale trots van een dorpje in Zeeland. Hij heeft daar nooit in het eerste gespeeld, omdat zijn broer ook keepte (en blijkbaar beter was). Later moest hij stoppen met voetbal, omdat zijn moeder vond dat zijn schoolprestaties eronder leden. Het heeft hem altijd dwars gezeten dat hij zijn keepersdroom nooit heeft kunnen realiseren. Gelukkig voor hem kon hij die nooit waargemaakte ambities projecteren op zijn enige zoon. En dus stond ik daar als klein ventje in dat onmetelijk hoge doel met boven mij de lat die meters buiten mijn bereik leek. Ik had mijn lengte ook niet mee. Vaak riepen de spelertjes van de tegenstander voor de aftrap tegen elkaar: ‘Kijk! Die keeper is klein. Hoog schieten!’ Toch bleek ik talent te hebben. Of in ieder geval meer talent dan als spelmaker, diepe spits of onverschrokken verdediger. Bij Sarto mocht ik keepen in de D-1 (Jeugdselectie onder de twaalf) hetgeen mijn vader vervulde met grote trots. Ik loop met mijn vader richting de lange zijde van het hoofdveld, vanwaar we een goed overzicht hebben. Vandaag speelt het eerste van Sarto een wedstrijd in de nacompetitie voor promotie naar de eerste klasse. Tegenstander is een club uit het dorp Someren met de originele naam: Someren. Ik had mijn vader voorgesteld om de wedstrijd vandaag te gaan bekijken, zoals we vroeger ook wel eens deden toen ik nog bij mijn ouders woonde. Vlak voor de aftrap wordt er omgeroepen dat het ‘op het dringende verzoek van de KNVB niet is toegestaan om met bier langs de kant van het veld te gaan staan.‘ Ik kijk wat beteuterd naar onze plastic bekers en start dan een discussie over de rekbaarheid van het begrip ‘langs de kant’. Ik weet mijn vader ervan te overtuigen dat, zolang we minimaal een meter afstand houden van de reclameborden, we niet direct ‘langs de kant’ staan. We houden halt in de buurt van de dug-out van Someren. Een man met het syndroom van Down staat in zijn eentje naast de bank. Hij behoort tot de harde kern van de fans van de bezoekende club. De wedstrijd zelf is niet hoogstaand. Someren speelt steeds de lange bal naar de rechterspits, die net zo vaak door de linksback van Sarto over de zijlijn wordt gekopt. Someren hanteert ook consequent de buitenspelval. Steeds als een speler van Sarto een diepe pass wil geven, stappen de verdedigers naar voren, zodat de voorwaartsen van Sarto buitenspel komen te staan. Dat gebeurt de eerste helft zeker twintig keer. Je zou mogen verwachten dat de trainer zijn spitsen op een gegeven moment eens instrueert om hun spel aan te passen. Maar nee dus. De doelman van Someren is de opvallendste speler. Hij keept ver voor zijn goal, voetbalt actief mee en heeft een mooie balcontrole (zeker voor een keeper). En niet onbelangrijk: hij heeft dezelfde voornaam als ik. De ogen van mijn vader glinsteren wanneer de keeper een gevaarlijke kopbal uit het doel ranselt. Daar had ik ook kunnen staan. Uit een corner komt Sarto op 1-0. ‘We voetballen tegen twaalf man’, moppert een toeschouwer van Someren over de scheidsrechter. Na gepruts achterin komt Someren weer op gelijke hoogte. Niet veel later blaast de scheidsrechter voor de rust. Meteen wordt de muziek weer ingestart: ‘Hup, hup, Sarto hogerop. Onze club die wordt weer top.’ ‘Nog een biertje, pap?’ stel ik voor. ‘Op die goede ouwe tijd?’ Je kan niet zeggen dat mijn vader niet toegewijd was aan de voetbalcarrière van zijn zoon. Zijn hele wereld draaide er zowat om. Iedere wedstrijd stond hij als support achter het doel. Uit of thuis, weer of geen weer. Twee keer in de week bracht hij me met de fiets naar de training om dan vanaf een afstandje mijn prestaties gade te slaan. Op de trainingen was hij meestal de enige aanwezige ouder. Ikzelf vond dat keepen eigenlijk maar niks. Ik wilde liever voetballen. Dat je de hele tijd in dat doel niets stond te doen was nog tot daaraantoe, maar de druk die het met zich meebracht woog als een zware last op mijn kinderschouders. Elk foutje was dodelijk en leidde tot verwijtende blikken. Als keeper viel er nauwelijks iets te winnen, wel veel te verliezen. Bovendien kwam ik elke week tijd thuis met gemene schaafwonden op dijen, knieën en ellenbogen. In de winter bevroren mijn vingers in de handschoenen die je voor de wedstrijd onder de kraan moest houden voor extra grip. Wanneer ik op zaterdagochtend nog in mijn bed lag, hoopte ik stiekem dat de wedstrijd van die dag zou worden afgelast. Tijdens het voetballen vroeg ik steeds aan de man achter het doel hoe lang er nog te spelen was, in de hoop dat het snel voorbij zou zijn. Op een ochtend hakte ik de knoop door en vertelde mijn vader dat ik wilde stoppen. Ik kan me niet herinneren dat ik hem ooit zo teleurgesteld heb gezien. Zijn hoop op het keepersparadijs werd met één zin aan diggelen geslagen. Twee maanden lang heeft hij nauwelijks een woord tegen me gesproken. Uiteindelijk is hij over de teleurstelling heen gekomen. Op mijn advies heeft hij op vijfenveertigjarige leeftijd zelf de keepershandschoenen weer aangetrokken. Want als keepen zo belangrijk was, waarom ging hij dat dan zelf niet doen? Dus werd hij lid van Sarto en kwam terecht in het negende. In het eerste jaar brak hij zijn been. Ondertussen zijn de spelers van Sarto en Someren weer uit de kleedkamer gekomen voor de tweede helft. Die is nog slechter dan de eerste. Sarto schiet de bal in het strafschopgebied tegen de handen van een verdediger: geen penalty. Someren schiet de bal in het strafschopgebied tegen de handen van een verdediger: wel een penalty. Deze wordt droog binnengeschoten: 1-2 De bank van Someren explodeert van vreugde. Ze geven elkaar enkele high-fives. De man met het syndroom van Down steekt ook zijn hand op voor een high five, maar hij wordt door de technische staf compleet genegeerd. Voor Sarto is eliminatie nu dichtbij. ‘Nog tien minuten volhouden, jongens’, spoort de trainer van Someren zijn mannen aan. Helaas houden zijn mannen het nog geen minuut vol, want vrijwel direct na de aftrap valt uit een lullig kopballetje de 2-2. De keeper met mijn voornaam zag er hier niet goed uit. Woedend smijt de trainer van Someren een bidon op de grond. De buitenspelval van Someren functioneert nog steeds prima. Keer op keer trappen de aanvallers van Sarto erin. Spelen op buitenspel is effectief, tenzij de grensrechter een keer niet oplet. Dat is precies wat er twee minuten voor tijd gebeurt. Een lange bal uit een counter, de aanvaller van Sarto staat twee meter buitenspel, de grens staat totaal verkeerd en houdt de vlag naar beneden. De spits loopt door, lijkt wat te treuzelen, maar rond dan één-op-één met de kiep toch nog koeltjes af: 3-2. De bank van Someren explodeert opnieuw, maar nu van woede. De grensrechter wordt belaagd en uitgescholden. ‘Dat was zeker drie meter buitenspel.’ ‘Hoe kun je dat nou niet zien?’ ‘Heb je soms stront in je ogen?’ ‘Ach flikker toch op man.’ De spelers en staf van Someren gaan door het lint. De aanvoerder krijgt geel en de trainer wordt weggestuurd. Dat wil zeggen: hij moet nu aan de andere kant van de reclameborden gaan staan. Dit is de kans om nog wat extra zout in de wonden te strooien. Ik schuifel richting de dug-out van Someren en merk casual op: ‘Volgens mij was het helemaal geen buitenspel, hoor.’ De trainer en zijn assistent draaien zich tegelijkertijd zwaar geïrriteerd om. ‘Hoe kun je dat nu zeggen, man. Idioot.’ De man met het syndroom van Down keert zich om en maakt met zijn hand het snavelgebaar, dat ik niet zoveel praatjes moet hebben. Mijn vader trekt wat ongerust aan mijn arm. ‘Kom mee. Straks loopt het nog uit de hand.’ ‘Goed gezien hoor, grensie’, geef ik de grensrechter nog een pluim, voordat mijn vader me weet af te voeren. De vaderlijke bescherming van toen is er nog altijd. De scheids trekt nog twaalf minuten blessuretijd bij, maar het slotoffensief van Someren brengt geen verandering meer in de stand. Sarto is door naar de volgende ronde. Zwaar teleurgesteld druipen de spelers van Someren af. ‘Hup, hup, Sarto hogerop’, klinkt het weer opgewekt uit de speakers. Tijd voor een laatste bekertje pils op het terras. We nemen plaats op een houten bankje en keuvelen nog wat over de tijd toen ik nog voetbalde. Op mijn zestiende ben ik opnieuw lid geworden van Sarto. Dit keer niet als keeper, maar als veldspeler. Ik kwam terecht in de B4, waarin iedereen net zo slecht kon voetballen als ik. We verloren bijna al onze wedstrijden. Nooit stond mijn vader meer langs de lijn, iets wat me in alle eerlijkheid toch wel een beetje stak. Een plaats in de B4 is niet iets om mee te pronken, maar dat zou eigenlijk niets moeten uitmaken. Op die ene keer na dan. Het was de beurt van mijn vader om te rijden naar een uitwedstrijd tegen Waspik. Bij rust stonden we met drie nul achter. Onze keeper bakte er weer eens niets van en iedereen keek naar mij om de tweede helft de schade te beperken. Dat vertikte ik, en al helemaal omdat mijn vader er deze keer bij was. Ergens in de tweede helft kreeg ik de bal aangespeeld op de helft van de tegenstander. Ik aarzelde niet en haalde ineens uit. De bal vloog van 35 meter per ongeluk de kruising in. Het mooiste doelpunt dat ik ooit gemaakt heb. En de ultieme wraak op mijn vader. De wedstrijd wonnen we met 3-4. De spelers van Sarto verlaten ondertussen het speelveld om de het bereiken van de volgende ronde verder te vieren in de kleedkamer. Het is toch wel een lekker gevoel om uit geslagen positie toch nog een overwinning uit het vuur te slepen. Zoals toen tegen Waspik, of nu tegen Someren. ‘Je weet toch dat ik hier toch nooit in het eerste had kunnen keepen, ook al was ik goed genoeg geweest’, zeg ik tegen mijn vader. Na de middelbare school ging ik op kamers in Nijmegen. Voor voetballen had ik geen tijd, en bij Sarto kwam ik sowieso nooit meer. ‘Dat weet ik ook wel’ verzucht mijn vader. ‘Maar het was toch leuk zolang het duurde.’ Ik leg mijn arm op zijn schouder. We drinken zwijgend ons bier en gaan naar huis.
0 Comments
Toen ik 17 jaar was, speelde ik in een voetbalteam samen met Hoessein. Hoessein was een onzekere jongen. Een jaar eerder had hij een neuscorrectie ondergaan, omdat hij vond dat hij er bij zijn geboorte te rijkelijk mee was voorzien. Maar Hoessein was vooral vriendelijk en betrokken. Toen ik na een ruzie met een medespeler had besloten om het team te verlaten, was hij de enige die me opbelde om te vragen om er nog eens over na te denken.
Na mijn eindexamen in 2000 ging ik studeren en verloor ik Hoessein uit het oog. Totdat ik hem een paar jaar later tegenkwam in de bus op weg naar mijn ouderlijk huis. Hoessein had nu een lange baard en droeg een islamitisch gewaad. Hoewel ik nieuwsgierig was naar zijn gedaanteverwisseling, durfde ik niet met hem te praten. Stilletjes ging ik achter in de bus zitten. Hoessein is geen geval apart. Veel jongeren van islamitische komaf hebben de afgelopen decennia een vergelijkbare religieuze transformatie ondergaan. De conclusie van het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) naar de religieuze beleving onder moslims was dan ook geen verrassing: moslims zijn religieuzer dan tien jaar geleden. Ze bidden vaker, gaan meer naar de moskee en moslima’s dragen steeds vaker een hoofddoek. Het rapport van het SCP wijst vooral op lokale oorzaken voor de toegenomen geloofsbeleving. De gangbare sociologische verklaring luidt dat jongeren als Hoessein zich met een striktere versie van de islam proberen af te zetten tegen hun ouders en de Nederlandse samenleving. Daarnaast kunnen gevoelens van discriminatie en uitsluiting leiden tot maatschappelijke vervreemding en uitmonden in verdieping van de eigen politieke en religieuze identiteit. Deze genoemde verklaringen zijn niet onjuist, maar gaan wel voorbij aan het feit dat er al vanaf de jaren zeventig wereldwijd sprake is van een toename van religieus en politiek bewustzijn onder moslims. Islamitische geestelijken en opiniemakers uit de Arabische wereld noemen deze opleving vaak: al-sahwa al-islamiyya, oftewel ‘het islamitisch ontwaken’. Landen in het Midden-Oosten zoals Turkije, Egypte en Afghanistan zijn heden ten dage vele malen conservatiever dan vijftig jaar geleden. Dat is onder meer terug te zien in het straatbeeld. Vergelijk maar eens recente foto’s van het openbare leven in Caïro met dezelfde soort kiekjes uit de jaren zestig. Eenzelfde beweging speelt vanaf de jaren tachtig onder migranten met een moslimachtergrond in West-Europa. Waar dertig jaar gelden gold ‘kip is toch altijd halal’, zijn er nu meerdere islamitische instanties actief om slagers en slachterijen ongevraagd op hun halal-waardigheid te controleren. Als het islamitisch ontwaken een globaal fenomeen is en ook nog eens veel verder teruggaat dan de laatste tien, twintig jaar, dan is het logisch om ook te kijken naar oorzaken buiten de grenzen van ons koude kikkerlandje. Bovendien is de marginalisatie-these vaak een kip-eiverhaal. Een zichtbare afwijkende religieuze of politieke identiteit ten opzichte van de dominante groep leidt tot maatschappelijke uitsluiting, wat weer leidt tot vervreemding en versteviging van de eigen identiteit. En dat leidt vervolgens weer tot meer discriminatie en uitsluiting. Zozeer zelfs dat een vriend van vroeger aarzelt om nog naast je in de bus te gaan zitten. Bij de opleving van het religieuze bewustzijn onder moslims speelt de islamitische evangelisatiebeweging vanuit de Golf een cruciale rol. Gespekt door westerse oliedollars probeert deze missiebeweging haar reformatorische versie van de islam te verspreiden. Eerst in andere delen van het Midden-Oosten. Gastarbeiders kwamen tijdens hun werkverblijf in de Golf in aanraking met voorstanders van een strikte interpretatie van het geloof, en namen deze ‘kennis’ mee terug naar hun thuislanden. Later gebeurde dit ook onder moslims in het Westen. Daarbij werd handig gebruikgemaakt van de opkomst van moderne evangelisatiemiddelen zoals het internet en sociale media. Daarnaast hebben vooral internationale gebeurtenissen een grote impact gehad op het politieke bewustzijn en de geloofsbeleving van moslims. Denk aan de oorlog in Afghanistan (1979-1989), de aanslagen op het WTC, de westerse invasie van opnieuw Afghanistan en de oorlog in Irak. Het was naar aanleiding van dergelijke voorbeelden dat jongens als Hoessein uit mijn voetbalteam de vraag voorgeschoteld kregen: bij wie hoor jij eigenlijk? De komende jaren zal de ‘religiositeit’ van moslims naar alle waarschijnlijkheid niet afnemen. Tegelijkertijd speelt er in Nederland iets vergelijkbaars onder andere religieuze groepen (de SCP zal ook daarover rapportages naar buiten brengen, alhoewel die ongetwijfeld niet zoveel aandacht zullen krijgen in de media), en zelfs bij niet-gelovigen. Het komt mij in ieder geval voor dat Nederland (en de wereld) een conservatievere plek is dan dertig jaar geleden. Addendum: Vandaag kwam ik via via te weten dat het niet zo goed gaat met Hoessein. Hij heeft psychische problemen, vermoedelijk het gevolg van langdurig drugsgebruik. Ik hoop dat hij de demonen in zijn hoofd zal kunnen overwinnen. In: De Volkskrant, 12-6-2018. Lees het oorspronkelijke artikel hier |
Archieven |